Noodweer: Recht of uitzondering?
Geschreven door: Ronald Knegt
‘Het is treurig dat er iemand dood is gegaan, maar dat is wel een inbrekersrisico.’ Met deze woorden reageerde toenmalig staatssecretaris Teeven op 26 september 2012 op het overlijden van een 37-jarige inbreker. De inbreker werd tijdens een inbraak betrapt: er ontstond een vechtpartij. De inbreker raakte zwaar gewond en later in het ziekenhuis overleed hij aan zijn verwondingen.1
‘Handelwijze van juweliersechtpaar Deurne lijkt op zelfverdediging’ zei hoofdofficier
van justitie Bart Nieuwenhuizen tijdens een persconferentie. ‘Er lijkt sprake van
zelfverdediging. Dat betekent dat de rechter een beroep op noodweer hoogstwaarschijnlijk
zal honoreren. Ze zullen dus geen straf krijgen’, aldus Nieuwenhuis.2
Hierboven leest u slechts twee bekende voorbeelden waarbij noodweer prominent in het nieuws is gekomen. Beide voorbeelden roepen een aantal vragen op. Hoe zit het ook alweer met noodweer? Wanneer kan men een beroep doen op noodweer? In dit artikel zal antwoord worden gegeven op deze en andere vragen. Ook bekijken we een wetsvoorstel over de uitbreiding van de grenzen van noodweer. De vraag die centraal staat: is noodweer een
recht of een uitzondering in het strafrecht?
Allereerst zal het wettelijk kader van noodweer worden geschetst. Vervolgens worden het zogenaamde onttrekkingsvereiste en de culpa in causa uitgelicht. Ik sluit af met een overzicht van de discussie in de literatuur over de vraag of noodweer een (zelfverdedigings)recht is of moet worden gezien als uitzondering in het Nederlandse strafrecht.
‘Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.’
Zo stelt artikel 41 lid 1 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Al sinds 1881 wordt in dit artikel het recht tot uitdrukking gebracht om het heft in eigen handen te nemen en zich te keren tegen een wederrechtelijke aanranding.3 Filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de manier waarop wij in westerse landen naar de staatsinrichting kijken. Hobbes zag een maatschappij voor zich waarbij de burger zijn ‘right-to-selfprotection’ opgeeft in ruil voor ‘protection’. Noodweer lijkt in te spelen op de situatie waarin de overheid onvoldoende bescherming kan bieden. Mag een burger in een noodweersituatie zijn ‘oude recht’ op zelfbescherming terugnemen, omdat de overheid ‘faalt’ in de bescherming van deze betreffende burger? Uitgangspunt van artikel 41 Sr is dat bij de confrontatie tussen recht en onrecht niet enkel het individuele belang van de aangevallene wordt beschermd, maar dat ook een belang van een hogere orde wordt gediend, namelijk die van handhaving van de rechtsorde.4 Professor Wolswijk noemde in dit verband noodweer het ‘natuurrechtelijk verdedigingsrecht’ van een mens zich te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding; ‘recht hoeft niet voor onrecht te wijken’, aldus Wolswijk.5
Wettelijke vereisten nader bekeken
Het noodweer kent een aantal vereisten voordat er sprake is van, door de wetgever, gelegitimeerd optreden; de zogenaamde rechtvaardigingsgrond. Voordat sprake is van noodweer in de zin van artikel 41 Sr moet er sprake zijn van:
ad 1 - een aanranding die,
ad 2 - ogenblikkelijk en
ad 3 - wederrechtelijk is,
ad 4- gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed waarbij,
ad 5 - verdediging geboden en noodzakelijk is.67
ad 1- Een aanranding
Het begrip aanranding wordt vrij ruim uitgelegd door de Hoge Raad. Onder aanranding moeten niet alleen feitelijke aantastingen tegen de wil van de betrokkene worden begrepen, maar ook het onmiddellijk dreigende gevaar voor een feitelijke aantasting.8 Slechts de vrees voor een dreigende aanranding is onvoldoende. De Hoge Raad heeft meerderemalen aangegeven dat de dreiging min of meer objectiveerbaar moet zijn om te kunnen spreken van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen verdediging is toegelaten.9 Dat een echte aanranding niet vereist is blijkt uit het volgende: iemand bij de arm vastpakken en tegen zijn of haar wil meevoeren kan onder omstandigheden een aanranding opleveren, zo zei de Hoge Raad in 1996.10
ad 2 - Ogenblikkelijk
Een noodweerhandeling is pas toegestaan als dit in een bepaalde tijdsspanne noodzakelijk is. Het begrip ogenblikkelijk begrenst het begin en het einde van noodweer. In veel gevallen zal het startpunt van ‘ogenblikkelijk’ het moment zijn dat de aanranding is begonnen of dreigt te beginnen. Anderzijds begrenst het begrip ogenblikkelijk ook het einde van de noodweerhandeling. Er mag in beginsel slechts verdedigd worden gedurende een aanranding. Zodra de aanranding stopt, dient ook de verdediging te stoppen. Doet men dat niet, dan loopt men het risico om verzeild te raken in een tegenaanval, waarbij van een noodweersituatie niet meer gesproken kan worden.11
ad 3 - Wederrechtelijk
We-der-rech-te-lijk (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord): in strijd met het recht, aldus de Dikke van Dale12. Wederrechtelijkheid is in art. 41 Sr een bestanddeel, wat betekent dat het een beperkte strekking heeft en kan worden gelezen als ‘onbevoegd’ of ‘zonder toestemming’. Kort gezegd moet er sprake zijn van een noodweersituatie waarin de aanrander aanrandt zonder dat hij hiervoor een (wettelijk) recht heeft. Is de aanranding of aanhouding onrechtmatig, dan mag de aangerande zich hier tegen verzetten.13 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het bij de wederrechtelijke aanranding slecht gaat om het bestanddeel wederrechtelijk.
ad 4 - Lijf, eerbaarheid of goed
Onder lijf wordt zowel het leven van de aangerande gerekend als de integriteit van zijn of haar lichaam.14 Met eerbaarheid wordt voornamelijk gedoeld op seksuele eerbaarheid. Volgens Ten Voorde, hoogleraar straf(proces)recht verbonden aan de Universiteit in Leiden, moeten hieronder ook de betamelijkheid en het fatsoen op seksueel gebied begrepen worden.15 Voor het begrip ‘goed’ wordt aansluiting gezocht bij hetgeen in het civiele recht wordt verstaan onder een goed. Artikel 2 van boek 3 uit het Burgerlijk Wetboek omschrijft een goed als ‘de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten’.16
Op dit moment ligt er een wetsvoorstel van de leden Teeven en Weekers om de beschermde rechtsgoederen uit te breiden met het huis- en lokaalrecht. Daarbij stellen beide leden voor om ook een bewijsvermoeden van noodzakelijke verdediging in te bouwen.17 Daarmee wordt het begrip ‘goed’ dus uitgebreid met een niet voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk recht.
ad 5 - Geboden en noodzakelijke verdediging
Of de verdediging geboden en noodzakelijk is, zal afhankelijk zijn van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Vraag die beantwoord moet worden is of verdediging wel noodzakelijk is. Indien verdediging noodzakelijk is, ligt de vraag voor of er op de juiste wijze verdedigd is. Het voorbeeld dat in dit geval vaak gebruikt wordt, is het doodschieten van een appeldief. In beginsel is verdediging tegen diefstal toegestaan, maar het doodschieten van de dief is in dit geval zo disproportioneel dat van noodweer geen sprake kan zijn.18 Het toebrengen van een diepe steekwond in de rug ter verdediging tegen een klap met de blote hand is tevens niet toegestaan.19 Anderzijds is het meerdere malen schieten met een vuurwapen niet per definitie disproportioneel. Achteruit rijden met een auto om een tasjesdief te pakken te krijgen dan weer wel.20
Kortom, de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit begrenzen de situaties waarin, en met welke middelen, men zich mag verdedigen.21
Vluchten of vechten?
Wat bij zowel de proportionaliteitseis als subsidiariteitseis meespeelt, is of het wel tot een
treffen tussen aanrander en aangerande had moet komen. Was er geen andere mogelijkheid? Bijvoorbeeld door zich te onttrekken aan de aanranding of te vluchten. In de literatuur is er geen consensus over de vraag of er een vluchtplicht bestaat voor een aangerande die een beroep doet op noodweer. De Hoge Raad gaf in zijn arrest van 6 oktober 2009 aan, dat van een niet-noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding kan worden gesproken, indien degene die zich verdedigt zich aan de (dreigende) aanranding had kunnen en moeten ontrekken.22 De Hoge Raad lijkt hiermee een strenge eis te stellen aan de aangerande door te stellen dat noodweer niet van toepassing is, omdat de aangerande zich niet heeft onttrokken aan deze aanranding. Echter, recentere jurisprudentie van de Hoge Raad brengt hierin een nuance aan.23 Er lijkt meer ruimte te zijn gekomen om in situaties waarin onrecht geschiedt op te komen voor zichzelf of een ander.24 Niet langer ligt de focus op de vraag of de aangerande kon vluchten, maar steeds meer op de vraag of dit vluchten ook van hem gevergd kon worden. Mr. Y. Buruma, raadsheer bij de Hoge Raad, geeft aan dat de eisen aan vluchten, of het vermijden van de confrontatie, minder hoog worden zodra men zijn recht gaat halen.25 Zo was de verdachte van wie het zogenaamde overpad geblokkeerd werd, gerechtigd om te vragen deze toestand op te heffen. Dat hij hierbij problemen kon verwachten, deed aan een geslaagd beroep op noodweer niks af.26
Eigen schuld dikke bult?
Omstandigheden voorafgaand aan de aanranding kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het aannemen van noodweer. Wanneer iemand met opzet een ruzie uitlokt en vervolgens wacht totdat hij een klap krijgt, zodat hij kan terugslaan, is het niet redelijk om noodweer aan te nemen. Kort gezegd, wanneer iemand eigen schuld (culpa in causa) heeft aan het ontstaan van een aanranding, kan dit in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweer.27 De Hoge Raad zegt namelijk dat, wanneer de aangerande de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en dus uit was op de confrontatie, dit in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer.28 Het moet dan wel gaan om een opzettelijke variant van culpa in causa, dolus in causa. Bestaat de culpa in causa uit onvoorzichtigheid, onnadenkendheid, onoplettendheid of nonchalance, dan staat culpa in causa meestal niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer.29 Sprekend in dit geval zijn rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 2011:
5.3. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie (vgl. HR 28 maart 2006, LJN AU8087, NJ 2006/509).
5.4. Het Hof heeft vastgesteld dat toen [slachtoffer 1] op 10 augustus 2007 café [A] binnenkwam en vrijwel direct het vuur opende op de verdachte (en de medeverdachte) sprake was van een noodweersituatie. [...] Hetgeen het Hof omtrent die gedragingen van de verdachte heeft overwogen is evenwel onvoldoende om te kunnen aannemen dat hier sprake is van zodanige ‘eigen schuld’[...] dat dit aan aanvaarding van het beroep op noodweer(exces) in de weg staat. [...]
Dat de aangerande (lees: de verdachte) en het latere slachtoffer zogezegd ‘een geschiedenis’ hebben
waarin geweld een rol speelt, staat niet per definitie in de weg aan het aannemen van een beroep op noodweer.
De grenzen van noodweer verlegd?
Het werd ‘en passant’ al even genoemd, Kamerleden Teeven en Weekers hebben een wetsvoorstel ingediend om het feitelijke recht op zelfbescherming uit te bereiden.30 Het wetsvoorstel regelt twee dingen. Allereerst gaan ook gevallen waarin sprake is van noodweer tegen een onmiddellijke dreiging van een wederrechtelijke aanranding vallen onder het eerste lid van het artikel 41 Sr. Dat is opmerkelijk. Het is namelijk al gebruikelijk in de jurisprudentie om ook onmiddellijke dreiging van een aanranding onder het bereik van artikel 41 Sr te laten vallen.31 Als tweede wordt voorgesteld om de gevallen waarin noodweer gerechtvaardigd is, uit te breiden. Nu is slechts de verdediging tegen lijf, eerbaarheid of goed gerechtvaardigd. Teeven en Weekers stellen een verruiming voor. Voor zover een burger zich verdedigt tegen een aanranding die gepaard gaat met huis- of lokaalvredebreuk, regelt het wetsvoorstel dat die verdediging in eerste instantie geacht wordt gerechtvaardigd te zijn.32 Deze vooronderstelling geldt ook wanneer de aanranding in de directe omgeving van de woning of het besloten lokaal plaatsvindt. Niet langer hoeft een burger die zich in zijn eigen huis bedreigd weet, aan te tonen dat hij uit noodweer handelde.
De noodweersituatie en de dreiging van aanranding, worden in deze situatie verondersteld aanwezig te zijn.33 Vanuit de rechtspraktijk wordt kritisch gereageerd op het voornoemde wetsvoorstel.34 ‘Noodweer is niet langer een exceptie, maar lijkt zich te ontwikkelen tot een bevoegdheid om straffeloos te handelen’, schreef Ten Voorde hierover. In dit verband moet er nog worden gewezen op een uitspraak die het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) deed op 10 januari 2012. Het EHRM eiste een zekere begrenzing van het recht op zelfverdediging (art. 2 lid 2 EVRM). Het Hof bepaalde dat een verdragsstaat de procedurele verplichting heeft om te onderzoeken hoe de verdediging heeft plaatsgevonden en of daartoe een recht bestond. Maar ook of die burger binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld.35 Die procedurele verplichting schept aan de ene kant ruimte om de uitbreiding van noodweer nog eens goed te doordenken volgens Ten Voorde. Anderzijds wijst het de wetgever
ook op de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat een ‘inbrekersrisico’ onbestraft blijft.36
Noodweer, recht of uitzondering?
Terug naar Deurne 28 maart 2014. 37 Op deze dag wordt degene die een overval pleegt op juwelierszaak Goldies in Deurne om het leven gebracht als gevolg van het schieten met een vuurwapen door de juweliersvrouw. Het Hof ‘s Hertogenbosch zegt daarover het volgende:
‘Het hof is van oordeel dat in beginsel in situaties waarin gerede twijfel bestaat over de vraag of een begaan feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zoals hierboven omschreven, het aangewezen is dat de strafrechter zich over de zaak uitspreekt. Echter, in de onderhavige zaak is sprake van omstandigheden die met zich brengen dat strafvervolging desalniettemin in dit geval niet aangewezen is. Daartoe overweegt het hof dat aannemelijk is dat in casu sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging geboden was’.
Tegelijkertijd wordt er in de literatuur druk gediscussieerd over deze benaderingswijze en vooral de snelheid waarmee allerlei instanties aangeven dat er sprake was van noodweer. Voorkomen moet worden dat noodweer ontaardt in een recht op ‘particuliere vergelding’. Noodweer moet volgens Advocaat-Generaal Machielse een beperkt karakter hebben. Slechts wanneer de maatschappij gebaat is bij een handeling tot zelfverdediging,
kan een beroep op noodweer worden aangenomen. Daarmee moet worden voorkomen
dat noodweer te afhankelijk wordt van de waan van de dag, aldus Machielse.38
Uit al het voorgaande kan het beeld ontstaan dat de grenzen van noodweer worden opgerekt. Zeker wanneer men daarbij denkt aan het wetsvoorstel van Teeven en Weekers om het bewijsvermoeden van noodweer in te voeren bij lokaal- en huisvredebreuk.39 Echter, een onderzoek van J.H. Blomsma en A.H. Klip laat het tegendeel zien. Blomsma en Klip onderzochten alle rechtspraak uit 2008 over noodweer. In totaal vonden zij 163 vonnissen, respectievelijk arresten, waarin een beroep op noodweer of noodweerexces is gedaan. Van deze 163 beroepen op noodweer werden er slechts 22 gehonoreerd. Hierbij kan opgemerkt worden dat in veruit de meeste gevallen een beroep op noodweer(-exces) is verworpen omdat het bestaan van de noodweersituatie niet aannemelijk was gemaakt.40 Ook voor het schrijven van dit essay heb ik veel recente literatuur gelezen en daaruit komt hetzelfde beeld naar voren.
Kortom, de dood van een inbreker was géén inbrekersrisico, wel treurig. Zelfverdediging lijkt een elementair recht, maar de (rechts)praktijk laat zien dat er hoge eisen worden gesteld aan het toepassen van geweld tegen een andere burger. Een beroep op noodweer wordt slechts in uitzonderlijke gevallen toegewezen. Bovendien worden Europese landen verplicht om gevallen van zelfverdediging te toetsen. Daarmee is noodweer meer een uitzonderingsrecht dan een elementair recht. Noodweer is: een recht óp uitzondering!
---------------
Eindnoten
1. ‘Teeven: dood is inbrekersrisico’, NOS 26 september 2012, http://nos.nl/artikel/422798-teeven-dood-is-inbrekersrisico.html.
2. S. Quekel, ‘OM: ‘Handelwijze van juweliersechtpaar Deurne lijkt op zelfverdediging’’, Omroep Brabant, 29 maart 2014, http://www.omroepbrabant.nl.
3. Wet van 3 maart 1881, Stb. 35.
4. Tekst en Commentaar Strafrecht, Boek I, Titel III, Art. 41 opmerking 3.
5. Professor dr. mr. H.D. Wolswijk, Hoorcollege strafrecht 2, Groningen 15-09-2015.
6. Kamerleden Teven en Weekers hebben een wetsvoorstel gedaan om deze lijst met beschermde rechten uit te bereiden met een bewijsvermoeden. De gestelde eis van ‘noodzakelijkheid’ van de verdediging in situaties waarin de aanranding gepaard gaat met een huisvrede- of lokaalvredebreuk wordt verondersteld. Kamerstukken II 2007 /08, 31407, 3, p. 10.
7. Hierover uitgebreider: A.J.M. Machielse, Noodweer in het strafrecht, 1986, p.520 e.v.
8. HR 2 februari 1965, NJ 1965/262; HR 30 maart 1976, NJ 1976/322; HR 15 januari 2008, LJN BB7096.
9. HR 18 september 1989, NJ 1990/291; HR 21 december 2004, LJN AR3687; HR 20 december 2011, NJ 2012/28; De Hullu, Materieel strafrecht, V.3.3, Deventer: Kluwer 2012.
10. HR 17 december 1996, NJ 1997/262 en het vervolg daarop in Hof Amsterdam 9 oktober 1997, NJ 1998/31.
11. HR 22 november 1949, NJ 1950/179.
12. Http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=wederrechtelijk&lang=nn#.Vfw4hxG8PRY.
13. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1973.
14. Tekst en Commentaar Strafrecht, Boek I, Titel III, Art. 41 opmerking 4f.
15. Tekst en Commentaar Strafrecht, Boek I, Titel III, Art. 41 opmerking 4f.
16. Artikel 2 van boek 3van het Burgerlijk Wetboek.
17. Kamerstukken II 2007 /08, 31407, 3, p. 10.
18. H. J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel 1, p. 407, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891, DOI: http://irs.ub.rug.nl/ppn/333847954.
19. HR 8 april 2008, NJ 2008/233.
20. Rb. Amsterdam 6 maart 2008, LJN BC5916 (doodgereden tasjesdief).
21. De Hullu, Materieel strafrecht, V.3.4, Deventer: Kluwer 2012.
22. HR 6 oktober 2009, NJ 2010/301 later bevestigd in HR 8 april 2014, NJ 2014/228.
23. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1243.
24. HR 6 oktober 2009, NJ 2010/301.
25. HR 27 mei 2008, NJ 2008, 510, m.nt. M.J. Borgers; A.J. Machielse, ‘Initiatief voor nog meer noodweer?, Ars Aequi 2008, p. 118-120.
26. Handelingen II 2009/10, nr. 20, p. 1603.
27. HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087 en herhaalt in HR 03 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:190.
28. HR 28 maart 2006, NJ 2006/509; HR 2 februari 2010, LJN BJ9243.
29. HR 22 februari 2011, NJ 2011/107.
30. Kamerstukken II 2007 /08, 31407, 3, p. 2.
31. Zie onder andere: HR 2 februari 1965, NJ 1965/262; HR 30 maart 1976, NJ 1976/322; HR 15 januari 2008, LJN BB7096.
32. Voor zover geregeld in artikel 138, eerste lid Wetboek van Strafrecht.
33. Kamerstukken II 2007 /08, 31407, 3, p. 7.
34. Delikt en Delinkwent, De grenzen van noodweer hierzien?, J.M. ten Voorde, DD 2010/10.
35. EHRM 10 januari 2012, nr. 32662/06, EHRC 2012-12, p. 678- 688, m.nt. Ten Voorde (Biser Kostov).
36. J.M. Ten Voorde, Privatisering van noodweer? Ars Aequi 2013, p 597.
37. S. Quekel, ‘OM: ‘Handelwijze van juweliersechtpaar Deurne lijkt op zelfverdediging’’, Omroep Brabant, 29 maart 2014, http://www.omroepbrabant.nl.
38. A.J.M. Machielse, Noodweer in het strafrecht. Een rechtsvergelijkende en dogmatische studie (diss. VU), Amsterdam: Stichting Onderzoek Recht en Beleid 1986, p. 481-482.
39. Kamerstukken II 2007 /08, 31407, 3, p. 10.
40. Delikt en Delinkwent, Noodweer en noodweerexces, J.H. Blomsma, A.H. Klip, DD 2009/13.
Reacties
Log in om de reacties te lezen en te plaatsen