Een omstreden figuur in het Nederlandse strafrecht
Geschreven door: Myrte Visser
In september 2014 werd bekend dat Fred R., ook wel bekend als de moordmakelaar, op zou treden als kroongetuige in het Passage-proces. Fred kreeg zijn bijnaam, omdat hij in opdracht van anderen liquidaties zou uitvoeren. Hij regelde de mankracht, het materiaal en het geld. Omwille van die rol was hij eerder in het proces veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf.[i] Fred is de tweede kroongetuige die gebruikt wordt in het beruchte Passage-proces. De eerste kroongetuige in deze zaak, Peter la S., heeft al voor veel ophef gezorgd door zijn strijd met het Openbaar Ministerie (hierna: OM) en de hoge bedragen die met de afspraak gemoeid waren.
Het Passage-proces is ook wel bekend als de Liquidatiezaak. In deze zaak zijn elf verdachten veroordeeld voor zeven liquidaties en een aantal pogingen tot moord in eerste aanleg. Fred R. heeft er met zijn verklaringen voor gezorgd dat men nu de betrokkenheid van Willem Holleeder bij een drietal moorden onderzoekt. Dit grote proces brengt de discussie over het gebruik van kroongetuigen opnieuw op gang. De kroongetuige blijkt nog steeds een zeer omstreden figuur te zijn in het strafrecht. Het is daarom interessant om te kijken naar hoe het Nederlandse recht deze figuur gebruikt. In dit artikel zal de Nederlandse regeling over de positie van kroongetuigen in het Nederlandse strafproces centraal staan. De hierboven genoemde Passage-zaak is een goed voorbeeld van het gebruik van kroongetuigen. Eerst zal iets verteld worden over het ontstaan van wetgeving en de regeling zoals deze nu is opgenomen in het wetboek van strafvordering. In deze paragraaf zal tevens kort aandacht besteed worden aan de Aanwijzing Toezegging aan getuigen van het OM op dit punt. Ten tweede zal de jurisprudentie op dit punt behandelt worden. Ten derde zal de invloed van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) aangestipt worden. Vervolgens zal uiteengezet worden hoe men in de literatuur zoal denkt over de regeling. Daarbij zal het artikel ook nadrukkelijk ingaan op het Passage-proces.
De wet
De onderzoekscommissie Van Traa (hierna: de commissie) heeft veel aandacht besteed aan de postitie van de kroongetuige in het strafproces.[ii] De kroongetuige werd door de onderzoekscommissie onder de categorie informanten en infiltranten geschaard. Zij bepleitten een wettelijk kader waarbinnen deze informant zich kon bewegen. Tevens riepen ze op tot grote terughoudendheid met het gebruik van kroongetuigen. Kroongetuigen moesten alleen gebruikt worden in processen binnen georganiseerde criminaliteit, waar het om leven en dood ging. De commissie wilde geen strafrechtelijke immuniteit voor kroongetuigen, wel wilde ze strafvermindering of tipgeld. In een arrest van 15 februari 1994 liet de Hoge Raad zich voor het eerst uit over het gebruik van kroongetuigen in het strafproces. De Hoge Raad nam in dit arrest het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba vrijwel zonder motivering over.[iii] Zo ging de inzet van de kroongetuige behoren tot de mogelijke toepassing van het Nederlandse strafrecht. Het heeft vervolgens nog tot 2006 geduurd tot er een wettelijke regeling verscheen.
In artikel 226g Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is vastgelegd dat de officier van justitie afspraken kan maken met een getuige omtrent strafvermindering. Hij dient van deze voorgenomen afspraak de rechter-commissaris in kennis te stellen. Hij dient hem tevens de nodige informatie te verschaffen om de beslissing te kunnen toetsen op subsidiariteit en proportionaliteit.[iv] Hierna vormt hij zich een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige. Op grond van artikel 44a Sv kan dan in de eigen strafzaak van deze kroongetuige strafvermindering gevorderd worden. Deze mag echter niet minder worden dan de helft van de straf die de officier anders zou eisen. Immuniteit of een geldelijke beloning zijn niet toegestaan. Wel kan er onderhandeld worden over de hoogte van wederrechtelijk verkregen voordeel en kan een uitleveringsverzoek ingetrokken worden. Het moet gaan om misdrijven zoals bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. De afspraak tussen de officier en de kroongetuige dient op schrift gesteld te worden. Hierin moet staan: de misdrijven en mogelijk de verdachte tegen wie de kroongetuige bereid is een verklaring af te leggen; de strafbare feiten waarvoor de getuige in de zaak waarin hij zelf verdachte is, zal worden vervolgd en op welke de toezegging van strafvermindering betrekking heeft; de voorwaarden waaraan de getuige, tevens verdachte, worden gesteld en waaraan deze bereid is om te voldoen. Als laatste is hierin opgenomen de inhoud van de toezegging door de officier. De afspraak tussen de officier en de kroongetuige behoort niet tot de processtukken. Dit geldt wel voor de verklaring die de kroongetuige aflegt over de verdachte. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt, derhalve moet de verdachte hier inzicht in hebben (artikel 31 Sv). De zittingsrechter beslist uiteindelijk over de zaak. Daartoe is hij bevoegd de kroongetuige te horen. De zittingsrechter is verplicht om op grond van het eerste lid van 44a juncto 359, vierde lid, Sv een beslissing die afwijkt van het door het OM geëiste te motiveren. De getuige kan zich laten bijstaan door een advocaat op grond van artikel 226h Sv. In artikel 226l Sv is een speciale regeling neergelegd voor de bescherming van kroongetuigen. Vanwege het feit dat de identiteit van de kroongetuige bekend is, dient deze een beschermingsprogramma te krijgen vanuit de overheid. Het Korps landelijke politiediensten stelt in opdracht van het College van procureurs-generaal een dreigingsanalyse op. Hiervan wordt het OM terstond op de hoogte gesteld. De officier van justitie die met de zaak belast is sluit vervolgens met de getuige een schriftelijke overeenkomst waarin de verplichtingen van beide partijen en de gevolgen van niet-nakoming daarvan worden vastgelegd.[v]
Indien de kroongetuige met opzet in strijd handelt met de gemaakte afspraken is hij strafbaar op grond van artikel 192 tweede lid Sr. Hierop is een strafmaximum van zes maanden gesteld. Gijzeling en meineed werden volgens de wetsgeschiedenis gezien als onvoldoende straf voor het opzettelijk overtreden van de afspraken.[vi] Bij het invoeren van de wettelijke regeling kwam er ook een Aanwijzing Toezegging aan getuigen voor het OM tot stand (hierna: de Aanwijzing). Hierin is enige beleidsvrijheid gegeven. Een afspraak met een getuige wordt al snel als toezegging in de zin van artikel 226g Sv bestempeld.[vii] Daardoor wordt het begrip toezegging opgerekt.
De jurisprudentie
Na de inwerkingtreding van de wettelijke regeling is er nog niet veel jurisprudentie verschenen. De eerste keer dat de regeling in volle omvang getoetst wordt is het in de inleiding al aangehaalde Passage-proces.[viii] Toch is het interessant om te kijken naar een enkel ander arrest. In maart 2012 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin de afspraken die met een getuige werden gemaakt, werden aangemerkt als materiële kleine gunsten.[ix] Desalniettemin krijgen deze afspraken niet de status van een afspraak in de zin van artikel 226g, vierde lid, Sv, omdat ze niet gemaakt zijn door een vertegenwoordiger van het OM, maar door politieverbalisanten.[x] Politieagenten kunnen dus niet namens het OM spreken en afspraken maken met een getuige die van enige betekenis zijn, dit dient de getuige zich ook te realiseren. Andere arresten op dit punt geven weinig principiële conclusies, zodat de rest van deze paragraaf gewijd zal worden aan bespreking van het Passage-proces. In 2006 meldde Peter la S. zich bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE). Voor een bedrag van anderhalf miljoen euro wilde hij wel inlichtingen verstrekken. Dit heeft een onderzoek van gigantische omvang in gang gezet. Vanaf het begin was de overeenkomst met de kroongetuige een belangrijk onderdeel van het proces. La S. liet vaak zijn onvrede blijken over het OM.[xi] De onderhandelingen liepen door tot aan 2012.[xii]
De media hebben veel aandacht aan de onderhandelingen besteed, omdat er binnen de publieke opinie enige onvrede bestond over het bedrag dat de getuige zou ontvangen. Het OM reageerde daarop door te zeggen dat dit geld voortvloeit uit de zorgplicht van de overheid. Deze getuigenbescherming wordt niet getoetst door een rechter, dit is slechts van belang tussen de getuige en het OM.[xiii] De OM-deal is uiteraard wel door de rechter getoetst. De rechtbank leidde uit de gang van zaken omtrent de inwerkingtreding van de regeling omtrent kroongetuigen af dat beide kamers niet zozeer de wens hadden om toezeggingen aan criminelen te beperken tot uitsluitend verlaging van de strafeis en kleine gunsten.[xiv] De rechtbank merkt op dat er geen bezwaren zijn tegen de Aanwijzing uit maart 2006 en de daaruit voortvloeiende manieren om afspraken met getuigen te maken. Deze Aanwijzing is recht in de zin van artikel 79 Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: RO), daarom kan de rechter afspraken op grond van de Aanwijzing ook toetsen. De rechtbank komt uiteindelijk tot de conclusie dat er voldoende juridische grondslag is voor de afspraak die met Peter la S. is gemaakt. De wettelijke regeling en de Aanwijzing vormden samen een toereikende wettelijke grondslag. De rechtbank is uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat de wettelijke regeling en de Aanwijzing een toereikende wettelijke grondslag vormden voor de afspraak die met Peter la S. is gemaakt. Deze moeten bezien worden in onderlinge samenhang.
Het EVRM
Artikel 6 van het EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces. Dit recht kan geschonden worden wanneer er gebruik gemaakt wordt van onbetrouwbare getuigenverklaringen. De betrouwbaarheid van kroongetuigen is niet altijd even hoog, daarom is het mogelijk dat er door gebruik van dergelijke verklaringen strijd ontstaat met artikel 6 EVRM. De kroongetuige zal misschien alleen zijn eigen blaam willen zuiveren, waardoor mogelijk zijn medecriminelen in een slechter daglicht worden gesteld dan de waarheid is.[xv] De verdachte krijgt vaak pas laat te horen dat er een kroongetuige gebruikt wordt in zijn zaak (artikel 226j derde lid Sv), het is daarom mogelijk dat hij daarom zijn verdediging minder goed kan voorbereiden. Ook heeft de verdachte niet altijd inzicht in de afspraak tussen de officier en de kroongetuige. Dit is een punt van discussie: als inzicht in de stukken in belang van het onderzoek is, moet inzicht verschaft worden.[xvi] Dit zal echter niet altijd overtuigend aangetoond kunnen worden. Zo kan het recht op openbaarheid van het proces wellicht in het geding komen.
De regeling kan ook op grond van artikel 6 derde lid sub d EVRM in strijd komen met het ondervragingsrecht. De verdachte heeft namelijk het recht om getuigen te ondervragen. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft in een arrest een aantal criteria opgesteld. Als aan deze criteria is voldaan, is artikel 6 derde lid sub d EVRM niet geschonden, ondanks dat de verdachte niet de kans heeft gehad de kroongetuige te ondervragen. De criteria zijn: het OM moet vanaf het begin openheid hebben gegeven over de afspraken met de kroongetuige, de verklaring van de kroongetuige moet steun vinden in de andere bewijsmiddelen; De onmogelijkheid om te ondervragen moet niet aan de justitiële autoriteiten worden toegerekend. Ten slotte moeten de rechters de bewijsmiddelen grondig hebben onderzocht.[xvii] In Nederlandse jurisprudentie zijn soortgelijke criteria in gebruik, deze zullen later in dit artikel aan bod komen. De Nederlandse uitleg van het ondervragingsrecht met betrekking tot de regeling voor de kroongetuige (artikel 226g Sv) komt dus overeen met de uitleg van het EHRM (artikel 6, derde lid, sub d, EVRM), daarom is er op dit punt geen strijd. Dan het bewijs in het kader van het recht op een eerlijk proces. Artikel 6 van het EVRM bevat zelf geen regeling omtrent bewijs. In de jurisprudentie van het EHRM is bepaald dat regels omtrent bewijs vooral een zaak van nationaal recht zijn. Strijd met artikel 6 EVRM kan echter wel ontstaan als het bewijs de eerlijkheid van het proces als geheel aantast.[xviii] Dit is het geval als de verdachte de kroongetuige niet kan ondervragen. Dit komt in een aantal zaken voor. In die zaken kan er sprake zijn van schending van artikel 6 EVRM. De rol als getuige kan natuurlijk voor enige gevaren zorgen, daarom heeft het EHRM meermaals onderstreept dat de staat de verantwoordelijkheid draagt voor zijn getuigen. De staat moet dus adequate bescherming bieden. Deze bescherming mag echter niet zorgen voor een verhoging van de levensstandaard van de verdachte. De beschermingsmaatregelen mogen ook niet de levensstandaard van de getuige als crimineel als uitgangspunt nemen.[xix]
Literatuur
Schrijvers zijn het met elkaar eens dat de kroongetuige een omstreden figuur is. De eerder genoemde Commissie Van Traa pleitte voor de invoering van deze figuur in het strafprocesrecht. Dit moest dan wel beperkt blijven tot zaken van leven en dood.[xx] Sander Jansen schreef in zijn proefschrift dat de regeling voor kroongetuigen zoals die er nu ligt absoluut ontoereikend is voor de praktijk. Deze situatie kan ook niet worden opgelost door de rechter. Het zal op de wetgever moeten aankomen de regeling te verbeteren. Daarvoor zal moeten worden teruggekeerd naar het fundament van de regeling. Vooral de rechtsbescherming van de kroongetuige schiet op dit moment ernstig tekort.[xxi] T.A. Roos maakt in zijn artikel duidelijk dat de huidige wetgeving betekent dat de rechter een vrij grote vrijheid heeft, maar zich ook op glad ijs begeeft. Hij dient de afspraak tussen het OM en de getuige op zijn minst serieus te nemen en het kan ook verstandig zijn veel rekening te houden met de eis van de officier van justitie, ook al is hij wel bevoegd anders te beslissen. Want “wanneer de rechter de genoemde instructienorm aan zijn laars lapt, benadeelt hij niet alleen de kroongetuige maar ook een effectieve opsporing in het algemeen.”[xxii]
Ook lijkt de regeling omtrent kroongetuigen een wat wankele verhouding te hebben met artikel 6 van het EVRM. Vooral wat betreft de betrouwbaarheid schort er wellicht wat aan. Aldus de auteur van een afstudeerscriptie geschreven over dit onderwerp. Onder de auteurs van literatuur op dit gebied heerst er dus ook nog steeds enige ontevredenheid over de huidige wet. Al zijn ze het wel met elkaar eens dat de wettelijke regeling een vooruitgang vormt.
Conclusie
Het totstandkomen van een wettelijke regeling heeft enige voeten in de aarde gehad. Nu deze een aantal jaar wordt toegepast, blijkt dat er verschillende haken en ogen aanzitten. De betrouwbaarheid van de getuige is een lastig punt, evenals de precieze inhoud van de afspraak. De publieke opinie maakt zich met name druk over de bedragen die hiermee gemoeid kunnen gaan. De getuigenbescherming blijft ook een probleem; wat is afdoende en hoe voer je dat uit? Het lijkt er echter wel op dat de mogelijkheid om een deal te sluiten met een criminele getuige zijn vruchten kan afwerpen binnen het strafrecht, daarom is het van belang een wettelijke regeling omtrent dit onderwerp in stand te houden. Dat Fred R. zijn intrede heeft gedaan in het Passage-proces is daarom positief te noemen. Mogelijk kan dit langdurige proces dan tot een goed einde worden gebracht. Het is zonder dergelijke getuigen erg lastig om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken.
[i] ‘Passageproces wordt vervolgd’, NRC,18 september 2014 (via: www.nrc.nl).
[ii] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 45.
[iii] HR 15 februari 1994, NJ 1994, 322, (m. nt. Swart).
[iv] T.A. Roos, ‘Dealen met criminelen eindelijk wettelijk geregeld’, Nederlands Juristenblad, nr. 31, 2007, p. 3.
[v] T.A. Roos, ‘Dealen met criminelen eindelijk wettelijk geregeld’, Nederlands Juristenblad, nr. 31, 2007, p. 4-5.
[vi] T.A. Roos, ‘Dealen met criminelen eindelijk wettelijk geregeld’, Nederlands Juristenblad, nr. 31, 2007, p. 5.
[vii] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 197.
[viii] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 219.
[ix] HR 13 maart 2012, ECLI:NL:GHSGR:2010:BO9119, NJ 2012, 190.
[x] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 223.
[xi] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 236.
[xii] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 240.
[xiii] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p. 240-241.
[xiv] Rb. Amsterdam 29-01-2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ0392, NS 2013, 104.
[xv] I. Aslan, ‘De kroongetuige in het licht van art. 6 EVRM’, Universiteit Tilburg (via:www.tilburguniversity.nl), p. 35.
[xvi] I. Aslan, ‘De kroongetuige in het licht van art. 6 EVRM’, Universiteit Tilburg (via:www.tilburguniversity.nl), p. 52.
[xvii] HR 30 juni 1998, NJ 1998, 799, (m. nt. Fokkens). ECRM 5 november 1981, NJ 1981, 110 (X v. United Kingdom).
[xviii] EHRM 23 april 1997, NJ 1997, 635.
[xix] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, 209.
[xx] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, 45.
[xxi] S. Janssen, De kroongetuige in het Nederlandse strafproces, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, 293.
[xxii] T.A. Roos, ‘Dealen met criminelen eindelijk wettelijk geregeld’, Nederlands Juristenblad, nr. 31, 2007, 2.
Reacties
Log in om de reacties te lezen en te plaatsen