Juridische publicaties

Verschijningsplicht en onschuldpresumptie

1. Inleiding 

Met de invoering van de Wet uitbreiding slachtofferrechten hebben een aantal grote veranderingen binnen het strafrechtproces plaatsgevonden.[1] De wet, gericht op het versterken van de rechten van het slachtoffer, introduceert een verschijningsplicht van voorlopig gehechte verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Uit de memorie van toelichting (MvT) van de wet komen verschillende redenen naar voren voor de invoering van de verschijningsplicht. Het aanhoren van het slachtoffer moet bijdragen aan het delictsbesef van de verdachte.[2]

            De vraag rijst hoe deze wet zich verhoudt tot de onschuldpresumptie. De onschuldpresumptie is een fundamenteel beginsel binnen het strafrecht. Het is onder andere terug te vinden in artikel 6 lid 2 EVRM. Is het, nu de verdachte nog niet is veroordeeld voor het delict, redelijk om de verdachte te verplichten op de zitting te verschijnen terwijl het slachtoffer hier zijn spreekrecht uitoefent? Op deze manier wordt de verdachte verplicht het slachtoffer aan te horen over het tenlastegelegde feit en over de verdachte zelf.

 

2. Verschijningsplicht van voorlopig gehechte verdachten 

In de inleiding is een van de redenen achter de invoering van de verschijningsplicht aan bod gekomen, namelijk hetbevorderen van  het delictsbesef van de verdachte. In de MvT komen ook andere redenen voor de invoering van de verschijningsplicht naar voren. Zo zou de verdachte zich door de verschijningsplicht gaan realiseren dat het tenlastegelegde delict niet alleen materiële schade veroorzaakt, maar ook mensen persoonlijk treft. Daarnaast kan de aanwezigheid van de verdachte bijdragen  aan het herstel van emotionele schade van het slachtoffer. Verder wordt benoemd dat het communiceren van de gevolgen van het misdrijf een veel genoemd motief is van het slachtoffer om gebruik te maken van het spreekrecht. Ten slotte wordt aangevoerd dat de verschijningsplicht ook in het belang van de verdachte en de samenleving is en dat het zou bijdragen aan de waarheidsvinding.[3] Sander Dekker, voormalig minister voor de Rechtsbescherming, benadrukt dat de invoering van de verschijningsplicht ook tot doel heeft de verdachte te confronteren met het slachtoffer.[4]

 

 

3. De onschuldpresumptie

Binnen het strafprocesrecht is de onschuldpresumptie, te vinden in artikel 6 lid 2 EVRM en artikel 11 UVRM, een fundamenteel rechtsbeginsel. Het beginsel stelt dat de verdachte onschuldig is en ook zo behandeld dient te worden totdat het tegendeel is bewezen. Dit betekent dat de rechter gedurende het proces onpartijdig dient te zijn en geen blijk van vooringenomenheid mag tonen.

 

4. De verschijningsplicht in verhouding tot de onschuldpresumptie 

Over de vraag hoe de verschijningsplicht en de onschuldpresumptie met elkaar samenhangen is veel discussie. In Frankrijk en Duitsland wordt ook een verschijningsplicht gehanteerd. Volgens Van Noorloos betekent het feit dat Frankrijk en Duitsland een verschijningsplicht hanteren niet per direct dat de verschijningsplicht niet in strijd is met artikel 6 EVRM.[5] De MvT stelt dat de verschijningsplicht niet in strijd is met artikel 6 EVRM. Hierbij wordt benadrukt dat het feit dat artikel 6 EVRM een aanwezigheidsrecht vermeldt, niet impliceert dat er ook een afwezigheidsrecht bestaat.[6]

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RvSJ) en de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) volgen een ander standpunt dan de MvT. Volgens de Rvdr geldt voor de verdachte de onschuldpresumptie in volle omvang tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Dit betekent dat hij niet gedwongen zou moeten worden om een slachtofferverklaring aan te horen. Het spreekrecht is immers niet bedoeld om de verdachte alvast de les te lezen, aldus de Rvdr.[7] Hieraan voegt Nan toe dat het strafproces zelf geen leedtoevoeging hoort te zijn.[8] De RvSJ neemt hetzelfde standpunt in als de Rvdr.[9]

In 2021 kwam bij 87% van de vervolgingen van gewelds- en zedendelicten een schuldverklaring.[10] Als deze cijfers representatief blijven, dan zou dit betekenen dat ruim tien procent van de verdachten verplicht wordt om onschuldig te verschijnen op de zitting en vervolgens te luisteren naar de verklaring van het slachtoffer. 

Het aspect van ‘trial by media’ kan relevant zijn voor de onschuldpresumptie. In Nederland is geen specifieke regeling die reguleert hoe de particuliere media zich uitlaat over lopende strafzaken.[11] Zo werd Robert M. in de media aangehaald als “Het monster van Riga” voordat hij was veroordeeld.[12] Ook verscheen hierbij een schets van Robert M. Een verdachte zou een deel van de “trial by media” nog kunnen omzeilen, door niet op de zitting te verschijnen. Hierdoor kan ook geen schets gemaakt worden en komt hij minder herkenbaar in de media. Door de verschijningsplicht wordt voor een bepaalde groep verdachten deze keuze weggenomen. Dit zou voor de ruim tien procent van de verdachten, die uiteindelijk niet veroordeeld worden, betekenen dat er wel een kans is dat ze het gezicht blijven van de strafzaak. 

Tot slot kan de verschijningsplicht, in combinatie met het uitgebreide spreekrecht, het moeilijk maken voor de rechter om empathie te tonen voor het slachtoffer terwijl hij onpartijdig blijft. In het onderzoek van Keulen wordt gesteld dat dit met name lastig zal zijn wanneer het slachtoffer een standpunt inneemt over het bewijs, of wanneer het slachtoffer verklaringen aflegt die voor de verdachte onacceptabel zijn. Wanneer de rechter in deze gevallen niet ingrijpt kan het voor de verdachte voelen alsof de rechter het eens is met het slachtoffer.[13] Dit gevoel kan versterkt worden nu de verdachte door de verschijningsplicht verplicht wordt om te luisteren naar de verklaring van het slachtoffer. 

 

5. Conclusie

Ondanks het bovenstaande is het moeilijk om een concrete schending van de onschuldpresumptie vast te stellen. Wel kan worden vastgesteld dat de verschijningsplicht op gespannen voet staat met de onschuldpresumptie. Voor het recht op een eerlijk proces is het van groot belang dat de onschuldpresumptie gewaarborgd blijft. Zoals Veraart stelt is het immers niet wenselijk dat de verdachte door een meer slachtoffergericht strafrechtproces slachtoffer wordt van een oneerlijk proces.[14]

 


Bibliografie

[1] Staatsblad 2021, 220.

[2] Kamerstukken II 2019/20, 35349, nr. 3. 

[3] Kamerstukken II 2019/20, 35349, nr. 3.

[4] Ministerie van Justitie en Veiligheid, Kamerbrief Meerjarenagenda slachtofferbeleid 2018-2021, 22 februari 2018. 

[5] M. van Noorloos, ‘Keeping up appearances’? De verschijningsplicht van de verdachte bij de terechtzitting en de uitspraak’, TMSv2018/2, p. 132.

[6] Kamerstukken II 2019/20, 35349, nr. 3, par. 3.1.2.

[7] Brief van Raad voor de rechtspraak van 10 september 2018. 

[8] J. Nan, ‘Korniek van het strafrechtproces’, NJ 2018/15, p. 1016.

[9] Brief van Raad voor strafrechttoepassing en Jeugdbescherming van 22 augustus 2018. 

[10] R.F. Meijer e.a., ‘Criminaliteit en rechtshandhaving 2021, Ontwikkelingen en samenhangen’, Den Haag: WODC 2022, p. 73. 

[11] J.H.B. Bemelmans, ‘Totdat het tegendeel is bewezen, De onschuldpresumptie in rechtshistorisch, theoretisch, internationaalrechtelijk en Nederlands strafprocesrechtelijk perspectief’, (diss. Nijmegen), Nijmegen (NL): Wolters Kluwer 2018, p. 419. 

[12] I. Pronk, ‘Robert M. doorsnee verdachte’www.trouw.nl, 18 december 2010.

[13] B.F. Keulen e.a., ‘Naar een tweefasenproces? Over voor- en nadelen van een strafproces in twee fasen, in relatie tot de posities van slachtoffer en verdachte’, Groningen: WODC 2013, p. 130-131. 

[14] W.J. Veraart, ‘Bescherm het slachtoffer, begin bij de verdachte’, JV 2015/5, p. 62-80.


Levenslange gevangenisstraf: rechtvaardigheid of uitzichtloze put?
10mrt

Levenslange gevangenisstraf: rechtvaardigheid of uitzichtloze put?

Sinds de invoering van de levenslange gevangenisstraf roept deze straf een voortdurend debat op. Aan de ene kant is het van belang dat...

Reacties

Log in om de reacties te lezen en te plaatsen